De Provincie Nógrád ligt in het noorden van Hongarije op de grens met Slowakije en is een van de minst bekende van de Hongaarse provincies bij buitenlanders. Het is ook een van de kleinste, met een oppervlakte van 2544 km2 en een bevolking van slechts ca. 215.000, het geringste aantal in Hongarije. Het komitaat is vrij groen en is gelegen in de zogenoemde Cserhát, en gedeeltelijk in de Börzsöny, en de uitlopers van de Mátra. Het merendeel van de streek is platteland, er zijn slechts enkele steden en stadjes. De hoofdstad is het uitgestrekte Salgótarján (ca. 45.000 inw.), een oude mijnstad, waarvan de stadsdelen verspreid zijn gelegen over enkele dalen. De tweede plaats en voormalige hoofdstad is Balassagyarmat (ca. 20.000 inw.), gelegen aan de Slowaakse grens. Kleine stadjes als Szécsény en Rétság hebben een verzorgende functie voor hun regio. Het gebied is vooral bekend als doorreisgebied vanaf de Hongaars-Slowaakse grens bij Parassapuszta richting Boedapest. Ondanks de ligging relatief nabij de Hongaarse hoofdstad, is het een van de armste provincies van Hongarije, met een hoge werkloosheid. Dit is o.a. het gevolg van de depressie in de mijnbouw en staalindustrie, daarnaast is de Cserhát bij Hongaren vooral ook bekend als een gebied met een relatief hoog aantal zigeuners. Onroerend goed is er als gevolg van deze factoren dan ook zelfs voor Hongaarse begrippen (erg) goedkoop. Landschappelijk gezien is het een aantrekkelijk gebied, met veel bos, beekdalen en heuvels. In het oosten ligt het beroemde authentieke dorpje Hollókő, dat is opgenomen op de Werelderfgoedlijst van UNESCO. Sindsdien wordt dit openluchtmuseumdorp echter in de zomer als het ware onder de voet gelopen door de zeer talrijke toeristen. Aan de noordgrens van Nógrád stroomt de rivier Ipoly.
